Behandeling lunatomalacie (ziekte van Kienböck)

Bij fase 1

  • Kortdurende rust geven aan de pols en hand door een gips of spalk. Liefst niet meer dan 3 maanden om de pols niet te stijf te maken.

Bij fase 2 met normale lengte van het spaakbeen en de ellepijp

  • Aangezien het bot wel dood is maar nog niet is ingezakt, adviseert men in deze fase een herstel van de bloedvoorziening na te streven met een zogenaamde revascularisatie operatie. Hierbij wordt vanuit de directe omgeving van het botje een stukje bot of spier met daaraan nog een bloedvat in het lunatum gebracht. De resultaten van deze ingrepen zijn echter nog steeds experimenteel en niet zeker succesvol. Vooral belangrijk is dat botje nog heel is en het kraakbeen niet beschadigd.
  • Een andere techniek is om het hamatum korter te maken, eventueel met een stijfzetten vsn twee handwortelbeentjes.

Bij fase 2 met een relatief korte ellepijp

  • Een langer bestaande techniek is het inkorten van het spaakbeen, de inkortingsosteotomie van de radius. Vooral als er sprake is van de ulna minus variant (zie hierboven). De druk op het lunatum vermindert en het gevaar voor inzakken daarmee ook.
  • Een gelijke gedachte ligt achter de ingreep waarbij de ellepijp langer wordt gemaakt. Dit groeit echter vaak slechter weer vast.

Bij fase 3 en 4

  • Afhankelijk van de ernst van de inzakking en de verstoring van de normale onderlinge verhoudingen van de 8 handwortelbeentjes zal gekozen worden voor een beperkt vastzetten van twee of meer handwortelbeentjes of eventueel van de gehele pols.
  • Soms combineert men de ingreep met het doornemen van de kleine takjes van de pijnzenuwen rond de pols.