Risico’s plaatsing (operatie) heupprothese

Infectie

De totale heupartroplastiek is niet in alle gevallen een succes. In 1 á 2% van de gevallen treedt infectie op waardoor de totale heupartroplastiek moet worden verwijderd. Bij patiënten met suikerziekte (diabetes) en reuma (reumatoïde artritis, externe link) ligt deze infectiekans zelfs drie keer hoger.

In geval van een infectie moet de kunstheup worden verwijderd. Deze kan in de meeste gevallen na zes weken antibioticabehandeling worden vervangen. Soms dient er tijdelijk een spacer te worden geplaatst. Dit is een heup gemaakt van botcement, waarin een heel hoge dosis antibiotica. In een enkel geval is dit niet mogelijk en blijft de kunstheup permanent verwijderd. De patiënt heeft dan geen heupkop meer. Doordat de heup is verwijderd is er een beenlengteverschil ontstaan van vijf tot zes cm. De betrokken patiënt heeft weinig klachten, doch loopt wel met een zwik en heeft in verband met het beenlengteverschil aangepast schoeisel nodig.

Om de infectiekans zo gering mogelijk te maken werkt de orthopedisch chirurg onder uiterst steriele omstandigheden. Bovendien krijgen de mensen in de regel net voor en direkt na de operatie gedurende één dag antibiotica toegediend om de kans op infectie zo klein mogelijk te houden.

Botvorming rond de nieuwe heup

In een groot aantal gevallen treedt er botvorming rond de nieuwe heup op. In 2% van de gevallen geeft dit aanleiding tot pijnklachten en stijfheidsverschijnselen. De klachten beginnen ongeveer drie weken nadat de kunstheup is geplaatst. De klachten kunnen één tot twee jaar aanhouden en verdwijnen dan weer spontaan. Wel blijft de betrokken patiënt met een forse bewegingsbeperking van het heupgewricht achter. Om deze complicatie te voorkomen, worden er vaak medicijnen gegeven.

Ontwrichting – heup uit de kom

In 5% van de gevallen kan er in de eerste week na de operatie een ontwrichting van de kunstheup optreden. De kop gaat dan uit de kom. Meestal gebeurt dit bijvoorbeeld bij het vast maken van de schoenen, maar het kan ook spontaan gebeuren. De patiënt heeft dan pijn en het been is korter geworden. In de regel hoeft de wond niet open te worden gemaakt, maar kan de heupkop onder verdoving in de kom worden getrokken.

Trombose (bloedstolsels in het bloed)

Trombose wordt zoveel mogelijk voorkomen door de patiënten drie maanden pillen of zes weken onderhuidse injecties ter hoogte van de buik te geven. Momenteel is er een middel dat de kans op trombose voorkomt en dat gewoon in pilvorm kan worden toegediend. Desondanks treedt er in een aantal gevallen toch nog trombose op.

Mechanische loslating

Na tien jaar is er in 10% van de gevallen sprake van mechanische loslating. De nieuwe heupprothese gaat dan los in het bot zitten. Bij patiënten jonger dan 50 jaar is deze kans hoger. Bij mechanische loslating is een nieuwe operatie nodig waarbij de oude kunstheup wordt verwijderd en weer een nieuwe kunstheup wordt geplaatst. Soms hebben de patiënten met een losliggend kunstheup weinig tot geen klachten. Door progressief botverlies is het in een aantal gevallen wel nodig om de oude kunstheup eruit te halen en er weer een nieuwe kunstheup in te zetten omdat bij voortgaand botverlies teveel technische problemen bij een ré-operatie ontstaan.

Lees hier verder over het traject na de kunstheup operatie –>